Dialecten bestaan al eeuwen en worden nog steeds gesproken in Nederland. Toch is er weinig bekend over dialecten in Nederland. Wat wel duidelijk is: het wordt steeds minder gesproken. De toekomst moet laten zien of hier verandering in zal komen, maar de verwachting is dat de dialecten zoals we die nu kennen, zullen verdwijnen.
‘Het voelt als thuiskomen,’ vertelt Senna Roosenboom wanneer ze Limburgs spreekt met haar familie. In haar dorp, Eijsden, praten de ‘echte Eesjdenaren’ nog in dialect. ‘Het geeft toch wel het dorpse gevoel en verbondenheid.’ Zij zou het jammer vinden als men straks in Eijsden komt en niemand meer de taal spreekt.
Geschiedenis van het dialect
De Nederlandse taal die wij vandaag de dag kennen, heeft een lange geschiedenis. Deze is ontstaan uit verschillende dialecten die door de tijd heen zijn veranderd. Uit bronnen blijkt dat versies van dialecten die wij nu nog kennen, al gesproken werden in de middeleeuwen. Elke regio had zijn eigen taal die onderling werd gesproken. Vermoedelijk zijn deze afkomstig van het Indo-Europees, een taal die rond 5000 voor Christus werd gesproken. Toen verschillende groepen zich gingen vestigen in verschillende regio’s begonnen zij hun eigen streektaal te ontwikkelen die alleen in die omgeving gesproken werd. Deze hebben zich uiteindelijk ontwikkeld tot de dialecten die tegenwoordig in Nederland gesproken worden.
Klik hier voor een tijdlijn van de dialecten
En nu?
Het is moeilijk vast te stellen hoe het tegenwoordig staat met de Nederlandse dialecten. Er is namelijk weinig eenduidig onderzoek gedaan naar de staat van dialecten in Nederland. De onderzoeken die zijn uitgevoerd, zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. Dat komt onder andere doordat de methoden erg verschillen en doordat het ene onderzoek kijkt naar een dialect binnen een provincie en de ander landelijk. Over één ding zijn experts het wel eens: er wordt steeds minder dialect gesproken in Nederland.
Arjen Versloot, professor Germaanse taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam, verklaart dat het weinige onderzoek komt door desinteresse. ‘Ik denk dat dat te maken heeft met gebrek aan waardering ervoor,’ vertelt hij. Daar komt bij dat het moeilijk is om er goed onderzoek naar te doen, zo merkt ook Kristel Doreleijers, onderzoeker aan Tilburg University. Zij vertelt dat het moeilijk is om onderzoek te doen, omdat je aan mensen vraagt of zij zichzelf willen beoordelen. ‘‘Spreek je een dialect?’ is een moeilijke vraag voor mensen om te beantwoorden.’ Dat komt onder andere, doordat mensen zich gaan vergelijken met voorgaande generaties. ‘Mensen zeggen ‘nee ik spreek geen dialect van huis uit’, dan zou je kunnen zeggen dat dat klopt als je kijkt naar de oude generaties, maar ik denk dat best veel mensen regionaal spreken zonder dat ze dat zelf doorhebben.’
Uit cijfers van het CBS blijkt dat een kwart van de 15-plussers in Nederland een taal naast het Nederlands spreekt. Dat lijkt veel, maar daar vallen naast dialecten ook andere talen als het Pools en Turks onder. Ongeveer tien procent spreekt Nedersaksisch of Limburgs thuis, daar komen dan ook het Brabants en Zeeuws nog bij op. Uit een onderzoek van de TaalUnie blijkt dat ongeveer 34% nog dialect spreekt met de ouders en/of kinderen. Dat betekent dat er binnen een generatie een grote groep sprekers verloren gaat. ‘Ik vind dat zonde, want het is voor mij belangrijk dat er diversiteit is’, zegt Esther van Loo, voorzitter afdeling Limburgs bij Levende Talen.
Tegenwoordig is er nog steeds een dalende trend te zien volgens onder andere Versloot, Doreleijers en Van Loo. Ondanks dat onderzoeken moeilijk met elkaar te vergelijken zijn, heeft Versloot een poging gedaan om de gegevens gelijk te trekken aan elkaar. Meteen valt op: het Zeeuws lijkt niet meer te redden. Het nulpunt komt in zicht en het aantal sprekers van het Nedersaksisch en Brabants dalen ook flink.
Kijkend naar de gegevens, valt een ding al snel op: het Limburgs gedraagt zich anders. Waar de andere dialecten sterk aan het dalen zijn, is dat bij hier niet het geval. Volgens streektaalfunctionaris Ton van de Wijngaard komt dat doordat er geen schaamte heerst rondom de Limburgse taal. Daar komt ook bij dat er geen vooroordelen bestaan over dialectsprekers in Limburg. Het staat voor mensen niet gelijk aan een lage, sociale klasse, zoals dat bij andere dialecten wel het geval is. De vorige gouverneur, Theo Bovens, sprak bijvoorbeeld Limburgs. Dat draagt bij aan de zichtbaarheid van het dialect binnen de eigen regio. ‘De taal [Limburgs] is niet gekoppeld aan een sociale klasse, iedereen spreekt het.’
Dat is in contrast met andere dialecten in Nederland. Er bestaan veel vooroordelen over mensen die een dialect spreken. Lang werd er bijvoorbeeld gedacht dat mensen die een dialect spreken dom zijn of er niet bij horen, waardoor er schaamte is ontstaan om het te gaan spreken. ‘Daardoor vinden dialectsprekers het onprettig om met een niet-dialectspreker in dialect te spreken,’ vertelt Versloot. Willemijn Zwart, voorzitter sectie Nedersaksisch binnen Levende Talen, vertelt dat hoogopgeleiden vaak minder dialect spreken, doordat zij vaker verhuizen. Daardoor vertrekken zij uit hun taalgebied, waardoor zij overgaan op het Standaardnederlands in plaats van een dialect. Hierdoor is er een beeld ontstaan dat dialecten alleen door laagopgeleiden wordt gesproken. Daar komt bij dat men lange tijd dacht dat tweetalig opgroeien niet goed voor je was en dat het in de weg zou zitten van het leren van het Nederlands. Hierdoor moesten veel ouders een keuze maken ‘kies ik voor mijn dialect of het Nederlands?’ Vaak is de keuze op het laatste gevallen, omdat gedacht werd dat hun kinderen daar meer mee konden bereiken. ‘Het is de taal van de macht,’ vertelt Van Loo.
Vooruitzicht van het dialect
Volgens experts zullen de dialecten zoals wij die nu kennen uiteindelijk verdwijnen. ‘In 2050 zijn er nog wel een paar kinderen die het zullen spreken, maar rond 2100 is het licht wel uitgegaan op de meeste plekken’, denkt Versloot. Zwart denkt hier hetzelfde over, maar voegt eraan toe dat volgens haar ook het Standaardnederlands uiteindelijk zal verdwijnen zoals we die nu kennen. ‘Talen veranderen. Ik denk dat ze gaan evalueren en dat lokale verschillen verloren gaan.’ Volgens Versloot bestaat er nog wel een mogelijkheid dat dit proces vertraagd zal worden. Het idee dat je één taal moet spreken, thuis en op school, wordt door mensen losgelaten. Doreleijers heeft een ander toekomstverwachting. ‘Jaren geleden werd er al gezegd dat dialecten gaan verdwijnen. Ik denk wel dat het aantoonbaar is dat dialecten afnemen, maar ik denk dat lokale dialecten meer naar elkaar gaan toegroeien.’ Zij verwacht dat bijvoorbeeld het Brabants herkenbaar blijft, omdat mensen het belangrijk vinden te laten merken waar ze vandaan komen. Daarbij zal het belang dat mensen hechten aan het inzetten van dialecten in hun taalgebruik niet verdwijnen volgens haar.
Naar verwachting zullen het Brabants, Zeeuws en Nedersaksisch als eerst verdwijnen zegt Versloot. ‘Met het traditionele dialect gaat het heel slecht. Het Brabants begint steeds meer te lijken op Nederlands met een stevig Brabants accent.’ De gebieden waar het nog leeft zijn Limburg en Friesland en af en toe uitzonderingen zoals in Volendam en Urk.
Het behoud van de dialecten zijn voor experts belangrijk voor de diversiteit. Meertalig opgevoed worden helpt volgens onderzoek met de ontwikkeling van het brein. Daarbij zou een dialect leren spreken makkelijker zijn dan een buitenlandse taal. Verder behoort het tot het culturele erfgoed en de identiteit van veel mensen. ‘Voor veel mensen is het hun eerste taal en de meest vertrouwde taal, ze groeien ermee op’, aldus Van de Wijngaard. Volgens van Loo verdwijnt een deel van mensen hun identiteit als zij hun moedertaal moeten opgeven. ‘Het is een stukje culturele en sociale rijkdom dat verloren gaat, want taal bindt en scheidt’, zegt Versloot. Taal kan een prettige sociale werking hebben, maar tegelijkertijd heeft het een buitengrens voor mensen die het niet spreken, waardoor mensen zich buitengesloten kunnen voelen. In veel gebieden in Nederland is het geen stimulans geweest om een deel uit te maken van de dialectsprekende groep. Dat is een verschil met bijvoorbeeld Friesland, waar het Fries een status heeft. Voor het Limburgs is dit anders, maar dit wordt veel gesproken en geleerd waardoor het leeft. Andere dialecten kan je niet ergens anders dan thuis of in je omgeving leren en hebben lang een stigma gekend.
Of de dialecten nog te redden zijn, dat denken experts niet. In ieder geval niet de dialecten zoals we die vandaag de dag kennen. Wel zijn er manieren om het veranderingsproces te vertragen. Zo zal het volgens Van Loo helpen als het spreken van een dialect meer genormaliseerd zal worden. Op 9 november 2019 ondertekende minister Raymond Knops van Binnenlandse Zaken en gedeputeerde Ger Koopmans het ‘Convenant inzake de Nederlandse erkenning van het Limburgse taal’. Hierbij zijn concrete afspraken gemaakt om het Limburgs als regionale taal in Nederland te behouden en het gebruik ervan te bevorderen die in 2020 zijn vastgelegd. Of dit zal werken, moet nog blijken maar volgens Van Loo is dit nodig zodat het dialect niet alleen binnenskamers gesproken wordt, maar ook op straat. Volgens Zwart speelt geld een belangrijke rol in het behoud van het dialect om lesmateriaal aan te schaffen: ‘Nederland doet vrij weinig om het Nedersaksisch te behouden, dus er is nog veel te behalen’. Verder zal het helpen als mensen vooral het dialect blijven spreken. Hierdoor wordt het dialect zichtbaarder voor niet-dialect sprekende Nederlanders, waardoor zij dit ontdekken. Ook zullen kinderen het thuis sneller overnemen, waardoor het de volgende generaties bereikt.
Roosenboom merkt ook dat haar dialect steeds minder gesproken wordt. Eijsden is inmiddels compleet veranderd door nieuwbouw en de ‘echte Eesjdenaren’ zijn nog te vinden in de oude kern van Eijsden. Een paar vriendinnen hebben nooit het dialect gesproken thuis en zijn Nederlandstalig opgevoed. ‘Als we met de groep samen zijn merk ik nu al dat het minder gesproken wordt.’ Zelf probeert zij het dialect nog wel door te geven. ‘Als tante spreek ik het dialect nu ook met mijn neefje.’